Of het nou om Oman, de Verenigde Arabische Emiraten of Qatar gaat – in bijna elk Midden-Oosters land zijn er wel vertaalde boeken van vrouwen te vinden. Zelfs in Bahrein, dat piepkleine eiland voor de kust van Saoedi-Arabië, vond ik moeiteloos een boek. Er is maar één uitzondering: Jemen. Ongetwijfeld is de politieke geschiedenis van Jemen een van de redenen waarom juist dit land – dat toch bijna 700 keer zo groot is als Bahrein – een obstakel vormt. Het is al decennialang onrustig in Jemen en sinds de Arabische lente is het land in crisis. Op dit moment woedt er een burgeroorlog die tot nu toe heeft geresulteerd in duizenden doden en één van de ergste hongersnoden ter wereld.
Zelfs de bloemlezing die ik vond, richt zich niet uitsluitend op Jemenitische literatuur. Emerging Arab Voices (2010), een tweetalige bundel die is samengesteld door Peter Clark, verzamelt verhalen uit zeven verschillende Arabische landen. Het boek is ontstaan dankzij de International Prize for Arabic Fiction (IPAF), een literaire prijs die gemodelleerd is naar de Man Booker Prize. In navolging van de Caine Prize for African Writing, een andere nazaat van de Booker, organiseerde IPAF in 2009 een workshop (‘nadwa’) voor jonge Arabische schrijvers. Tien dagen lang werkten acht schrijvers uit het Midden-Oosten in alle rust op het eiland Sir Bani Yas aan hun verhalen. Deze acht jonge auteurs, schrijven Inaam Kachachi en Jabbour Douaihy in hun voorwoord, ‘are knocking authoritatively at the doors of Arab literature’.
Eén van die auteurs is Nadiah Alkokabany (1968), docent architectuur aan de Faculteit Bouwkunde aan Sana’a University. Ik las haar verhaal ‘My Own Sana’a’, dat uit het Arabisch is vertaald door Peter Clark. Zoals de titel al doet vermoeden, toont het verhaal duidelijke sporen van Alkokabany’s liefde voor architectuur. De hoofdpersoon, kunstschilder Subhiya, heeft één grote liefde: haar stad. Ze voelt zich zo verbonden met de smalle straatjes en oude gebouwen dat ze enkel wil trouwen met iemand die ook uit Sana’a komt. Van de warme sfeer tot het licht dat over kleurige ramen danst – de stad klinkt inderdaad prachtig. Toch deelt niet iedere inwoner Subhiya’s passie voor het oude centrum. Voor veel mensen zijn de oude gebouwen slechts een herinnering aan onderdrukking en vernedering. Zodra zij de kans krijgen, vertrekken ze naar de nieuwbouwwijken buiten de stad.
Subhiya weet wel beter. In de nieuwbouwwijken vind je enkel beton, geen stenen. En alleen de oude huizen in het hart van de stad hebben een mafraj, die speciale kamer met ronde ramen op de bovenste verdieping, zo dicht mogelijk in de buurt van Ilmaqa, de godin van de maan. Subhiya koopt zo’n huis, en bouwt er haar studio en een expositieruimte. Uiteindelijk vindt ze ook een man die de stad even goed kent als zij, en het tweede gedeelte van het verhaal wordt vanuit zijn perspectief verteld.
De belangrijkste verklaring voor Subhiya’s band met Sana’a is waarschijnlijk het feit dat ze haar stad lang heeft moeten missen. Twintig jaar lang woonde ze met haar familie in Caïro, omdat haar vader als banneling niet terug kon naar Jemen. Er ging geen dag voorbij dat hij niet over Sana’a praatte, ‘as if it was his eternal love which he embraced in his arms every night’. Die liefde nam Subhiya over.
Gezien de onrustige politieke situatie in Jemen is het misschien niet verwonderlijk dat ‘My Own Sana’a’ zo’n nostalgisch verhaal is. Het is alsof Subhiya het verleden in de kraag wil vatten voordat het is weggerend. Ze schildert het liefst oude gebouwen en de gezichten van oude mensen, zo perfect mogelijk, ‘as if I am helping them with a life that is almost fading away.’ In ‘My Own Sana’a’ doet Alkokabany precies hetzelfde. Met woorden vangt ze het licht en het geluid van de oude stad, alsof ook zij het verleden wil grijpen voordat het wegglipt en verdwijnt in het niets.
1 Reactie
Ik zou zo door die stad willen lopen, om de ronde ramen dichtbij de maan te zien. Wat een prachtige recensie!