Net als Marie NDiaye is Assia Djebar (1936-2015) een naam die ik eigenlijk al had moeten kennen. Djebar was een van de meest vooraanstaande Noord-Afrikaanse schrijvers en de eerste auteur uit de Maghreb die lid werd van de prestigieuze Académie Française. Sterker nog, ze werd vaak genoemd als kanshebber voor de Nobelprijs voor Literatuur. Als klap op de vuurpijl was ze ook nog eens een feminist die regelmatig schreef over de onderdrukking van vrouwen. Zoals ik al zei: ik had haar naam al moeten kennen.
Toen ik ter voorbereiding van dit stukje nog eens langs de titels van haar romans ging, was er één boek dat er meteen uitsprong: De verdwenen vrouw (2004), waarin Djebar de geschiedenis van de Algerijnse verzetsheldin Zoulikha beschrijft. Om voor mij onverklaarbare redenen koos mijn jongere ik echter voor Het verloren woord (2005), waarin een man na een lang verblijf in Frankrijk terugkeert naar Algerije. Het was te laat om nog te wisselen. Maar niet getreurd – volgens Margot Dijkgraaf is Het verloren woord ‘een echte Djebar-roman’, oftewel een verhaal ‘over taal en liefde, verscheurdheid, ballingschap en verloren illusies’.
In dit geval gaat het om de illusies van Berkane, die na twintig jaar in Parijs gewoond te hebben, terugkeert naar zijn geboortedorp aan de Algerijnse kust. Hij is met vervroegd pensioen en is op zoek naar rust, stilte en het Algerije dat hij zich herinnert uit zijn jeugd. Hij verheugt zich op het weerzien van zijn Kashba, de buurt in Algiers waar hij opgroeide, en wil niets anders doen dan aan een roman werken en over zee uitkijken. In een van zijn koffers zit een bandrecorder ‘om het geluid van de golven op bepaalde dagen op te nemen’.
Berkanes plannen zijn van een aandoenlijke naïviteit. In werkelijkheid is het 1991, staat Algerije aan het begin van een burgeroorlog en is Berkanes geliefde Kashba onherkenbaar veranderd. Zoals iemand halverwege het boek tegen hem zegt: ‘Het land is een vulkaan geworden’. Door de uitbarsting sneuvelen Berkanes illusies en van zijn roman komt niets terecht. In plaats daarvan dwaalt hij dagenlang door de straten waar hij opgroeide en schrijft hij brieven die hij nooit verstuurt. Ze zijn stuk voor stuk gericht aan Marise, zijn geliefde uit Parijs die hij maar niet uit zijn hoofd kan zetten.
Pas wanneer hij de Algerijnse Nadjia ontmoet, een vertaler op doorreis met wie hij een paar nachten doorbrengt, lukt het Berkane om Marise te vergeten. Taal speelt daar een cruciale rol bij. Berkane is ervan overtuigd dat de liefde rijker wordt door woorden en Nadjia ‘vond oude woorden, uit andere tijden, van onze vergeten gemeenschappelijke voorouders’. Ze liefkoost hem met het Arabisch. Niet voor niets luidt de originele titel La disparition de la langue Française – het is alsof het Frans moet verdwijnen om plaats te maken in Berkanes hart.
Berkanes ontmoeting met Nadjia zet hem alsnog aan tot schrijven. In zijn boek gaat hij terug naar die andere woelige periode in de Algerijnse geschiedenis: de jaren vijftig en zestig, waarin hij werd gearresteerd door Franse militairen en in gevangenschap werd gemarteld. Het is een gruwelijk verhaal dat symbool staat voor het leven van vele Algerijnen. Zoals Djebar aangeeft in een interview met Margot Dijkgraaf: ‘iedereen is gemarteld, iedereen is bang geweest’.
De spanning tussen Frankrijk en Algerije wordt misschien nog wel het treffendst weergegeven in een scène waarin een jonge Berkane bijna van school gestuurd wordt vanwege een simpele kindertekening. Het is een schip, net als de tekening van zijn klasgenootje Marcel. Waar die laatste rood, wit en blauw gebruikt om de vlag in te kleuren, denkt Berkane meteen: ‘Blauw heb ik niet nodig! Voor hen is het blauw, en voor ons is het groen!’ Wanneer de meester zijn tekening ziet, springt hij vrijwel meteen uit zijn vel:
Opeens zegt de meester verbaasd: “Dat, wat is dat?”
O, hij heeft het tegen mij! Ik zeg ongedwongen, zij het wat aarzelend: “Dat is mijn schip, meneer!”
Hij vervolgt luider, driftig, met zijn vinger op mijn schip gedrukt: “Maar dat… dat… wat is dat?”
Onder zijn dikke vinger, boven aan de mast van het schip, zou mijn vlag bijna in staat zijn te gaan wapperen.
“Dat is mijn vlag, meneer!”
“En bij Marcel, wat is dat dan?”
Stilte in de klas. Ik begrijp het nog steeds niet, toch antwoord ik: “Bij hem is het zijn vlag, meneer!”
De meester ontploft bijna, maar Berkane houdt dapper voet bij stuk. Het is een hartverscheurende scène. Jaren later schrijft Berkane zijn roman ondanks alles in het Frans. Ook door die taal is hij immers gevormd. ‘Iedereen uit de voormalige koloniën is tweetalig. Zodra je gaat schrijven, moet je één taal verlaten,’ verklaart Djebar in het eerdergenoemde interview. Zelf schreef ze ook in de taal van de kolonisator, al maakte ze daar door middel van Arabische woorden en kronkelende zinnen haar eigen taal van.
Helaas lopen die zinnen in de vertaling van Jan Versteeg niet overal even soepel. Of dat aan de vertaling ligt of aan het origineel kan ik niet beoordelen, maar Wineke de Boer uit in haar recensie hetzelfde kritiekpunt. Ze schrijft bovendien dat de vertaling wat plechtiger overkomt dan Assia Djebar bedoeld lijkt te hebben. Het zijn schoonheidsfoutjes. Het verloren woord blijft een mooie roman, die ik alleen al vanwege de scène met de vlag niet had willen missen.
2 Reacties
Dankjewel voor deze prachtige recensie. Meteen twee boeken op mijn verlanglijst!
Ha, twee in een klap. Dat is mooi!