Afrika

Wat ik niet las, deel 11: Togo

27/02/2019

In deze serie ga ik terug naar achttien verschillende landen, op zoek naar de vrouwen die ik in de eerste helft van 2018 over het hoofd zag. Mijn hoop op het vinden van boeken wordt met elke aflevering kleiner, dus bij het elfde deel – Togo – was er weinig meer van over. Ik was al druk bezig met gedichten sprokkelen toen ik onverwachts op een autobiografie stuitte: Fauziya Kassindja’s Do they hear you when you cry (1998), door Pauline Moody vertaald als Wie hoort mijn tranen. Het is het aangrijpende verhaal van een zeventienjarig meisje dat Togo ontvlucht om te voorkomen dat ze wordt uitgehuwelijkt en besneden. Ze hoopt vrijheid te vinden in Amerika, maar vindt in plaats daarvan een gevangeniscel.

Fauziya groeit op in Kpalimé, een rustige stad omringd door de bossen en heuvels van Togo. Ze leidt een gelukkig leven, met vier oudere zussen en twee broers om naar op te kijken, liefhebbende ouders die hun dochters tegen de traditie in naar school sturen en een vader met wie ze verkleedpartijtjes houdt. In de relatief conservatieve, islamitische omgeving van Kpalimé, valt hij uit de toon door zijn progressieve opvoeding. Hij laat zijn dochters trouwen met wie ze willen en is er fel op tegen dat ze besneden worden. Als hij plotseling overlijdt, verandert alles.

De wet dicteert dat de orthodox islamitische familie van haar vader zijn erfenis beheert. Ze krijgen niet alleen zijn bezittingen, maar ook de voogdij over zijn kinderen. Fauziya’s wordt al snel uitgehuwelijkt aan een vijfenveertigjarige man die al drie vrouwen heeft. De man staat erop dat de gebruiken van hun bevolkingsgroep worden nageleefd. Voordat hij Fauziya zal dwingen om met hem mee te gaan, zal ze kakia ondergaan; vrouwelijke genitale mutilatie.

Dankzij haar zus Ayisha weet Fauziya op het nippertje te ontsnappen. In het donker steken ze de grens naar Ghana over en niet veel later zit Fauziya voor de eerste keer in haar leven in een vliegtuig. In december 1994, op zeventienjarige leeftijd, landt ze met een vervalst paspoort in de VS. Even hoopt ze nog dat de douanier haar zal helpen om het telefoonnummer van haar oom in New Jersey op te zoeken, maar dan maakt ze kennis met de kafkaëske ellende van Amerikaanse asielprocedures. De douaniers geloven niet dat ze uit Togo komt en ze durft volslagen vreemden niet zomaar over kakia te vertellen. Voordat ze het weet wordt ze gevisiteerd, gedesinfecteerd en gevangengezet. Het is het begin van een anderhalf jaar durende nachtmerrie, waarin ze wordt vastgeketend als een zware crimineel, cellen moet delen met moordenaars en meerdere weken zal doorbrengen in een isoleercel. Regelmatig ontzegt de gevangenis haar toegang tot gezondheidszorg, zelfs wanneer ze bloed begint op te hoesten door haar astma en wanneer ze doodziek wordt door een maagzweer.

Het is net alsof het systeem ontworpen is om vluchtelingen te breken voordat ze lang genoeg in Amerika zijn om asiel te krijgen. Meerdere vrouwen van Fauziya’s slaapzaal keren terug naar huis voordat hun hoorzitting plaatsvindt. Hoe afschrikwekkend hun toekomst ook mag zijn, gevangen zitten is erger. Ook Fauziya zelf dient meermaals een verzoek in om teruggestuurd te worden naar Togo, maar die worden allemaal genegeerd – zoals zovele verzoeken.

Haar neef Rahuf en de volhardende rechtenstudente Layli Miller Bashir slepen Fauziya erdoorheen. Rahuf, die zelf illegaal in Amerika verblijft, zet alles op het spel om zijn nicht te helpen. Layli werkt overuren om Fauziya’s zaak onder de aandacht te brengen van iedereen die maar wil luisteren. Steeds meer mensen besluiten haar te helpen, van de non-profitorganisatie Equality Now tot aan de bekende vluchtelingenadvocaat Karen Musalo. An het einde van haar verblijf in de gevangenis wordt Fauziya omringd door een heel leger van strijdbare vrouwen. Toch komt haar zaak pas in een stroomversnelling terecht wanneer de media er lucht van krijgt. Die media-aandacht, niet rechtvaardigheid, is de reden dat Fauziya uiteindelijk vrijgelaten wordt. Na bijna anderhalf jaar in de gevangenis is ze doodziek, getraumatiseerd en onherkenbaar veranderd, maar vrij.

Twee maanden later, in juni 1996, wint ze een baanbrekende rechtszaak die het mogelijk zal maken om vluchtelingen niet alleen asiel te verlenen op basis van politieke of religieuze gronden, maar ook op basis van gender.

Kassindja schreef Wie hoort mijn tranen in samenwerking met Layli Miller Bashir en schrijver Gini Kopecky. Het telt meer dan 500 pagina’s, maar ik bleef tot het einde geboeid. Wie hoort mijn tranen is een vlijmscherpe aanklacht tegen het Amerikaanse asielbeleid. Het is ook het verhaal van de talloze vluchtelingen, vooral vrouwen van kleur, met wie Fauziya gevangen zit. Wanneer het boek verschijnt, twee jaar na Fauziya’s vrijlating, zitten sommige van haar vriendinnen nog steeds gevangen.

Er is weinig aan Fauziya’s verhaal dat niet hartverscheurend is, maar het afschuwelijkste is wel dat het geen verleden tijd is. Tot op de dag van vandaag zetten westerse leiders asielzoekers gevangen – niet alleen in Oregon, Californië en Florida, maar ook in Rotterdam, Groningen en Zeist.

Dit vind je misschien ook interessant:

1 Reactie

  • Reply Lidy 06/03/2019 at 16:20

    Wat een hartverscheurend verhaal. In wat voor samenleving leven wij. En dragen wij daar wellicht aan bij zonder dat we het weten? En wat zouden we kunnen doen om dit te veranderen, behalve ervoor zorgen dat iedereen dit boek leest?

  • Laat een reactie achter